Motorhistorie Tsjecho-Slowakije
In de vorige afleveringen, betreffende het ontstaan en de ontwikkeling van de Motorfiets, werd het algemene begin van de geboorte van de Motorfiets belicht. In deze aflevering wil ik wat nader ingaan op de motortraditie van een specifiek land en wel "het voormalige Tsjecho-Slowakije".
De traditie van Tsjechische motoren is vrijwel zo oud als de geschiedenis van de motor. In het jaar 1898 begon de fascinerende geschiedenis van de Tsjechische tweewielers in wat toen de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie was. De compagnons Václav Laurin en Václav Klement construeerden in hun fietsenfabriek in Mladá Boleslav een gemotoriseerde tweewieler op basis van een fiets, die een kleine voor het balhoofd geplaatste motor met voorwielaandrijving had van de Franse gebroeders Werner.
Snel stapte men hier van af en ging het motorblok onderin het fietsframe plaatsen.

Laurent & Klement 1902 op zegels uit Bulgarije en Tsjecho-Slowakije
Al een jaar na het prille begin had de firma Laurin & Klement werk voor 68 mensen; in 1903 waren dit er al 240. De activiteiten van de firma resulteerden in talrijke modellen met een, twee en zelfs vier cilinders; een model uit 1905 had zelfs waterkoeling via een kleine radiateur die rond het balhoofd geconstrueerd was.
Het hoogtepunt was het model CCCC met een viercilinderblok met een topsnelheid van 90 km/u. De V-twin van 1906 had al een ketting-transmissie naar het achterwiel en de links op het blok gemonteerde koelventilator werd door een V-riem aangedreven.
De firma Laurin & Klement heeft talrijke overwinningen geboekt in de zwaarste Europese wedstrijden van die tijd. Alleen al in 1903 en 1904 behaalden Laurin & Klement-motoren bij 64 wedstrijden 56 eerste en 59 tweede plaatsen.
Een enthousiast en succesvol coureur was Alexander Graaf Kolowrat uit een Boheemse Adellijke familie.
Behalve het grote merk Laurin & Klement waren er voor 1914 nog andere bekende motorproducenten actief.
Tot de pioniers van de Tsjechische motorindustrie moet men ook Vilém Michl met zijn Orion-motoren rekenen.

Zeer modern waren destijds de motoren van de firma Linser uit Liberec, die in 1902 met de productie van Zeus-motoren begon.
De in 1903 opgerichte firma Trojan & Nagl fabriceerde tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog eencilinder- en tweecilindermotoren met een riemaandrijving.
Het aantal motorfabrikanten na de eerste Wereldoorlog was aanzienlijk: alleen in Praag telde men al tussen de 20 en 30 constructeurs. Natuurlijk waren dit niet allemaal solide bedrijven. De massaproductie begon met de merken PRAGA, OGAR, ČZ en JAWA.
De grootste motorfabriek van vlak na de Eerste Wereldoorlog was de firma Premier met een productie per jaar van 1500 - 2000 motoren en een catalogus met 24 modellen van 269 cc tot 744 cc.
Het bedrijf Premier was oorspronkelijk in 1908 in Engeland opgericht. Later begon Premier in Neurenberg een dochteronderneming, die uit economische redenen naar Cheb (Eger) verplaatst werd. Het topmodel van Premier was de in Engeland geconstrueerde 346 cc eencilinder zijklepper, waarmee Basil Jones nog aan de Tourist Trophy deelgenomen heeft.

In de financieel zwakke jaren dertig kon de firma niet op tijd concurreren met de goedkopere Jawa-motoren en in 1933 moest Premier de fabricage van zwaardere motoren staken.
In 1923 begon ORION weer met de productie van motoren. Het eerste model was de naar voren gekantelde 347 cc langeslag tweetakt-eencilinder; het tweede model was de luchtgekoelde 596 cc tweetakt met twee parallelle cilinders. Ook was ORION zeer actief bij de motorsport betrokken. Een bekend euvel van de motoren was de ongehoord zware koppeling.
De ITAR motoren werden voornamelijk voor het Tsjechoslowaakse leger geproduceerd, zoals de 746 cc boxer twin met zijkleppen. De later beroemde JAWA-fabrieksrijder Antonin Vitvar is zijn carrière op een ITAR begonnen.

ITAR JAΝΑΤΚΑ 1921
Ook motorpionier WALTER begon in 1923 pas weer met de motorproductie en wel met een in de lengte van het frame gemonteerde OHV-V- twin. De wedstrijduitvoering met 984 cc motor behoorde tot de meest succesvolle bergracers. Maar meer bekendheid kregen de vlak voor de tweede wereldoorlog gemaakte snelle 284 cc viertakt eencilinders, eerst in OHV- en later in OHC-uitvoering. Tot het einde van de jaren vijftig werden deze snelle raceblokken met veel succes in diverse frames ingebouwd.
In 1929 begon de productie van de PRAGA-motoren. In dat jaar nam de firma PRAGA, bekend als fabrikant van vracht- en stoomauto's, de firma BREITFELD-DANĚK AS over en zo ook de productie van de BD-motoren. De zwaar verchroomde BD 500 werd verbeterd en als donkerblauwe PRAGA geproduceerd.
In 1930 kwam PRAGA uit met een zeer moderne 346 cc OHC-eencilinder (Ø70 x 90 mm) met naar voren gekantelde cilinder, een geperst stalen frame en een voorvork en cardanaandrijving naar het achterwiel. Het waren sportieve wegmotoren, waarmee J.F. Koch en andere rijders zich in zware betrouwbaarheidsritten onderscheidden.

PRAGA 350 cc OHV 1932
Veel succes had de firma MACHEK & SPOL, de derde in grootte van de vooroorlogse Tsjechoslowaakse motorproducenten, die in 1934 met de motorproductie begon. In de fabrieksruimte waar tegenwoordig JAWA'S Onderzoek en Ontwikkelingscentrum actief is, werden OGAR-motoren met eerst 198 cc en later met 246 cc tweetaktmotoren gemaakt.

De OGAR van de Firma MACHEK
Deze eerste Tsjechoslowaakse 250-er had aardig wat vermogen, was betrouwbaar en was zeker ook nog sportief. De OGAR 250 had niet zelden succes bij wedstrijden. De firma construeerde ook fabrieksracers met een watergekoeld 246 cc tweetaktblok en speedwaymachines met de 498 cc OHV-eencilinder.
Na de oorlog werd de firma genationaliseerd en bij JAWA ondergebracht.
De CZ-fabriek van Strakonice was een van wapenfabrikanten, die na de Eerste Wereldoorlog een andere vreedzaam product zocht en het probeerde met de fabricage van motoren. Op de voorjaarsbeurs van 1932 werd een versterkte fiets met eigen 76 cc tweetaktblok getoond met de bijnaam "CACTUS". In dat jaar leverde CZ de eerste 300 motor"fietsen". In 1933 werd de CZ 100 geïntroduceerd met volledig gemoderniseerd frame en met een drieversnellingsbak.
De eerste echte CZ-motor kwam echter in 1934 op de markt. Het geperst stalen frame had een eigen 175 cc driekanaals tweetaktmotorblok met aangeblokte drieversnellingsbak. Met dit model begon de karakteristieke stijl van de CZ-motoren die geaccentueerd wordt door de typische zwart-wit kleurstelling. Twee jaar later werd de soortgelijke 246 cc versie als toermotor uitgebracht in een haast perfect gedimensioneerde en comfortabele uitvoering met brede banden en een eigenaardig gehuil, veroorzaakt door de vertanding van de primaire aandrijving. De snelle CZ-motoren waren ook door de successen in wedstrijden, in het bijzonder bij zware betrouwbaarheidsritten, populair.
In 1937 kreeg het 250-model een motor met een vlakke zuiger ter vervanging van de gebruikelijke kamzuigers. Er werd voor de Tweede Wereldoorlog ook nog een 348 cc eencilinder tweetakt en een 498 cc parallelle tweecilinder tweetakt gebouwd, hiervoor werden ook zijspannen gemaakt.

CZ 250 1938
De lelieblanke en goudkleurige speciale uitvoering van de CZ 500 werd ook aan de Pauselijke Garde van het Vaticaan geleverd.
Als laatste van deze aflevering wordt het langste in serie geproduceerde model in de motorgeschiedenis behandeld. Van 1924 tot 1939 werd bij de firma LIEBISCH een van de meest onorthodoxe motoren onder de naam CECHIE of BÖHMERLAND geproduceerd. Het uitzonderlijke model heeft een 598 cc OHV- eencilinder motor (Ø 79,8 x 120 mm). De BÖHMERLAND heeft een zwaar, laag en zeer lang dubbel wiegframe met officieel drie toegelaten zitplaatsen, maar officieus gold de BÖHMERLAND als een motor voor met z'n achten.
Naast het achterwiel zijn de beide benzinetanks gemonteerd. Alle BÖHMERLAND-modellen hebben gegoten lichtmetalen wielen met geboorde gaten om het gewicht wat terug te brengen en een bijzonder zware voorvork met getrokken voorwiel. Vanwege zijn oorspronkelijkheid was en is deze motor zeer populair en ook voor zijspangebruik uitstekend geschikt.

Voor het overgrote deel zijn de motorproducenten van voor de Tweede Wereldoorlog ten prooi gevallen aan de concurrentiestrijd met JAWA. En van de merken die over bleven zijn er na de oorlog niet veel meer terug gekomen. Het merk JAWA, met het meeste succes in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog en daarna, behandelen we een volgende keer.
Heman van der Maaten
Naar boven - Terug naar vorige pagina - Home |