Continental Circus - deel 6: Nieuwe ontwikkelingen

Ondanks de opkomst van de Japanse en de Italiaanse fabrieksteams behaalden de privé-rijders in 1962 nog steeds enkele successen. Zo hadden Paddy Driver en Jack Findlay succes in de 350 en 500cc klassen. In de lichtere klassen waren er echter nauwelijks motoren verkrijgbaar buiten de fabrieksteams. De 250 NSU Sportmax was nooit in grote aantallen leverbaar, ofschoon Mike Hailwood, Bob Brown en Dickie Dale er wel mee reden op het Continent.

Postzegel Centraal Afrikaanse Republiek met NSU Sportmax

Postzegel Yemen met Mike Hailwood

Ook waren er een handjevol privé MV's, 250cc Guzzi's en enkele 250cc Adlers. Veel ex‑fabrieks MZ-motoren kwamen in handen van Oost-Europese rijders, maar die waren weinig te zien in het Westen.

De eerste nieuwe machine in de lichtere klassen was de Bultaco 125cc in begin 60'er jaren. Deze firma was ontstaan in 1958 toen Montesa zich terugtrok uit de racerij en Señor Bulto, een race-enthousiast, zijn eigen firma begon.

Postzegel Gabon met Bultaco wegracer

Een ander merk dat verscheen was Aermacchi, dat met een motorfiets met stoterstangen blok in 1960 zijn entree maakte in de TT Assen, met Alberto Pagani als coureur.

Postzegel Man met Aermacchi wegracer

Ook verscheen in 1962 de EMC 125cc, gebaseerd op de MZ-racers van Walter Kaaden, waarmee rijders als Mike Hailwood en Phil Read menig succes behaalden.

Postzegel Oost Duitsland met MZ wegracer
MZ 125cc wegracer

Postzegel Man met Bill Ivy en Phil Read
Phil Read (op Yamaha)

In 1963 begon Honda met de fabricage van de productieracer CR93, een 2‑cilinder 125cc viertakt en een grote concurrent van de 125cc Bultaco's. De Honda's waren wel betrouwbaar, maar het onderhoud was veel ingewikkelder dan van de simpele 1‑cilinder tweetakt Bultaco's.

De productie van de Norton Manx was vrijwel stopgezet in 1961 nadat de fabriek was overgenomen door AMC. De productie van de Matchless G50 en AJS 7R eindigde in 1963.

Postzegel Man met Mike Hailwood op een Norton wegracer
Mike Hailwood op Norton

De enige die vanaf 1962 nog wat successen bij elkaar reed was Jack Findlay op de Bob McIntyre G50 Matchless. Hij zou daarmee in de komende 6 jaren de beste privé‑rijder van het Continental Circus zijn.

Postzegel Man met Bob McIntyre
Bob McIntyre

Ook op bandengebied was er ontwikkeling. Avon trok zich terug uit de racerij en Dunlop kwam met de "peerband", de KR73.

Frankeerstempeling Dunlop

Deze had plattere zijkanten dan tot dan toe gebruikelijk was, zodat het contactvlak groter was bij het schuin liggen van de motor. Wel had deze band de neiging om bij abrupt insturen weg te breken, tot ongenoegen van sommige rijders. Door de introductie van deze band werd door de rijders een nieuwe rijstijl ontwikkeld, waarbij de rijder met zijn knie of hele lichaam meer in de bocht hing, en daardoor de machine wat rechterop kon houden. Later kwam door de nieuwe rijstijl ook de uitlaat "bovenlangs" in de mode, om meer grondspeling te hebben. Dit, samen met de toepassing van speciale materialen, zoals titanium voor de drijfstangen, resulteerde natuurlijk in hogere snelheden.

In 1963 werd op Isle of Man met een G50 een snelheid geklokt van 214,4 km/uur en met een 350cc AJS 7R 202,56 km/uur. Snelheden die enkele jaren eerder nog voor onmogelijk werden gehouden.

Postzegel Man met George Formby als motorcoureur George Shuttleworth
George Formby als motorcoureur George Shuttleworth

Wordt vervolgd

 

Hans Baartman

 

 

Naar boven   -   Terug naar vorige pagina   -   Home