Continental Circus - deel 3: Begin 50'er jaren
De meest voor de hand liggende motorkeuze voor privérijders was de Norton Manx, met bovenliggende nokkenassen, welke zowel in 350 als 500cc uitvoering vanaf 1949 verkrijgbaar was.

Tot 1949 was in de 350cc klasse de Velocette MKVII KTT de beste keuze, maar productie daarvan stopte in 1949.

Ook de Triumph Twin blies af en toe een aardig partijtje mee, ondanks het vreemde stuurgedrag veroorzaakt door de slappe voorvork. Ofschoon de Norton een hype was onder de privé‑rijders, waren er ook nog wel veel dingen mis mee. Drijfstangen en klepveren die braken en achterschokbrekers die niet goed werkten. Dit zorgde ook voor enkele slachtoffers die het op volle snelheid moesten bekopen.
Midden 50'er jaren kwam er verandering in doordat de Engelse motoren concurrentie kregen van de Italiaanse merken. In 1956 wist Geoff Duke op Gilera de GP van Zweden te winnen. Op de Duitse circuits waren het vooral de merken NSU en DKW die er met de winst vandoor gingen.

Ondanks dat Norton in 1954 over was gestapt naar korte-slag motoren, waren de mechanische problemen nog steeds niet opgelost.
In de 250cc klasse was het een totaal ander verhaal. Hier werd tot halverwege de 50'er jaren de dienst uitgemaakt door Duitse en Italiaanse motoren. Zo was in 1955 de NSU Sportmax ook verkrijgbaar voor privé-rijders en won deze tevens de wereldtitel in dat jaar. Ook in Engeland was deze machine succesvol in de handen van beroemde coureurs zoals John Surtees, Mike Hailwood, Sammy Miller en Tommy Rob.

Pas in de 60'er jaren kwam er een eind aan het succes van NSU door de komst van Bultaco en Aermacchi.

In het midden van de 50'er jaren waren het gouden tijden voor merken als Gilera, MV Agusta, Moto Guzzi en NSU in de kwartliter klasse.

Door het achterblijven van de Engelse motoren waren er Britse rijders die overstapten op Italiaanse motoren, wat hun fans ze niet altijd in dank afnamen. Meest bekend is wel de overstap van Geoff Duke naar Gilera, maar ook Bill Lomas die naar Moto Guzzi ging en Ray Amm naar MV Agusta.

Wel gaven al die overstappende rijders enkele privé-rijders de kans om binnen te komen bij de Engelse fabrieksteams Toch bleven veel renners een strijd houden met de organisatoren omtrent start- en prijzengeld, met als dieptepunt de TT van Assen in 1955. Het lukte toen niet om goede afspraken vooraf te maken, en eenmaal op het circuits aangekomen gaven de organisatoren een ridicuul lage vergoeding aan de deelnemers. Ondanks het aantal van 100.000 betalende bezoekers negeerde de KNMV de argumenten dat andere circuits meer betaalden.

Hierop was de reactie van de rijders dat men in de 350cc klasse dan 1 ronde zou rijden en dan de baan zou verlaten. Dit werd door de KNMV als een loze kreet beschouwd. Maar de privé-rijders voegden de daad bij het woord en dreigden hetzelfde te doen in de 500cc klasse. De reactie was dat men dan wel iets meer wilde betalen, maar nog steeds een te laag bedrag, wat natuurlijk door de rijders werd geweigerd.
Bovendien kregen ze ook nog eens steun van Geoff Duke en het Gilera team. Met het oog op een debacle ging de KNMV overstag en werden de vergoedingen verhoogd en ging de 500cc door zoals gepland.
Dit verhaal kreeg echter nog een staartje. De KNMV diende een klacht in bij de FIM (Fédération Internationale de Motocyclisme), die bestond uit nationale motorbonden en circuiteigenaren, en dit resulteerde in schorsingen van 4 tot 6 maanden. Rijders die slachtoffer werden van deze autocratie waren onder andere Geoff Duke, Reg Armstrong, Alfredo Melani, Umberto Masetti, Jack Ahearn, Keith Campbell en enkele Nieuw Zeelanders. Deze schorsingen hadden ook enkele consequenties in het jaar erop. Zo moest Moto Guzzi in 1956 een vervanger zoeken voor Ken Kavanagh, en misten enkele rijders de eerste wedstrijden van dat jaar.

(Wordt vervolgd)
Hans Baartman
Naar boven - Terug naar vorige pagina - Home |