Continental Circus - deel 1: Het begin
De term Continental Circus is oorspronkelijk bedacht door Graham Walker, vooroorlogs TT‑winnaar en Rudge fabrieksrijder. Het was zijn benaming voor Britse wegracers die naar de Grand Prix evenementen op het continent gingen in de jaren ’20 en ’30.
In die periode was wegracen in het UK namelijk alleen mogelijk op Isle of Man, Brooklands, Donington en in Ierland.
Het begon in de vroege jaren ’20 met bezoeken aan Frankrijk en België (Spa 1921) en breidde later uit naar Duitsland (Avus 1921, Sachsenring 1927, Hockenheim 1932, Solitude 1935), Nederland (Assen 1925), Zwitserland (Bremgarten 1931), Italië, Spanje en Zweden.
De meeste rijders stonden onder contract van een motorfabrikant, of een oliemerk. Verrassend genoeg deden enkele vooroorlogse rijders het financieel stukken beter dan hun naoorlogse opvolgers. Zo had de rijder Stanley Woods meer dan 900.00 pond aan prijzengeld en bonussen bij elkaar gereden, wat vergelijkbaar is met de inkomsten van de huidige MotoGP coureurs.
Transport van de motoren in Europa gebeurde, op een enkele uitzondering na, per trein. Met natuurlijk de nodige hindernissen zoals stakingen, douanecontroles, carnets, enzovoorts.
Een van de succesvolste rijders in dit tijdperk was Alec Bennett. Hij won op Sunbeam de Franse GP in 1920 en 1921, en op Norton de Belgische en Franse GP in 1924. En daarna nog in 1925 de Belgische GP en de Franse GP in 1926.
In 1927 won Stanley Woods de Nederlandse, Belgische en Zwitserse GP op Norton, voor welk merk hij in 1926 fabriekscoureur was geworden.
Maar de echte dominantie van Norton begon in 1931 met de introductie van de koningsas-blokken en met het team bestaande uit Stanley Woods, Jimmy Guthrie, Tim Hunt en Jimmy Simpson.
Zo'n formidabel team is sindsdien nooit meer gevormd in de latere jaren.
In de periode 1931-1933 behaalden Hunt en Woods maar liefst 16 overwinningen en scoorde Simpson maar liefst 12 zeges.
In 1933 kwam er echter een keerpunt. Tim Hunt was in de Zweedse GP een aantal achterblijvers aan het lappen toen een van hen plots snelheid verminderde en Hunt daar op volle snelheid van achteren tegenaan reed. Dit had zware verwondingen tot gevolg, die het einde betekenden van zijn racecarrière. In datzelfde jaar verliet Stanley Woods het team na onenigheid over teamorders en in 1934 stopte Jimmy Simpson met racen na het winnen van de Ulster GP.
Gelukkig was er ook goed nieuws voor Norton, want in 1933 en de 5 jaren daarna zorgde Jimmy Guthrie voor winst in 14 GP's, tot hij in 1937 in de Duitse GP dodelijk verongelukte terwijl hij op kop lag. Op de Sachsenring staat tot op heden nog steeds een gedenkteken op de plek waar dit gebeurde.
In de 30‑er jaren werd er heel veel geracet in Duitsland, mede doordat er veel in ontwikkeling en technologie geïnvesteerd werd door de 3 grootste fabrikanten: BMW, DKW en NSU.
Naast de GP‑circuits waren daar ook diverse Dreieck Rennen, waarbij openbare wegen tot een tijdelijk circuit werden gevormd en waar om het Duitse kampioenschap werd gestreden. Hier waren vaak de compressor BMW's, de 250 cc en 500 cc tweetakt Ladepumpe DKW's of de NSU's de winnaars. De overmacht van BMW begon in 1936, toen Karl Gall en Otto Ley de GP's van Nederland en Zweden wonnen en in 1937 die van Nederland en Duitsland.
In 1938 nam George Meier de plek in van Otto Ley, en hij won dat jaar de Belgische, Nederlandse, Duitse en Italiaanse GP's. Duitsland was tot na de oorlog niet tot de FIM toegelaten, derhalve waren de races in Duitsland niet toegankelijk voor FIM‑coureurs. Desondanks gingen de races in Duitsland gewoon door.
Ook in de zijspanklasse waar de dominantie van BMW zelfs duurde tot 1951. Maar in de soloklassen werd er een abrupt einde aan gemaakt doordat de FIM na de oorlog de superchargers verbood.
Wordt vervolgd
Hans Baartman
Naar boven - Terug naar vorige pagina - Home |